-
1 sandwich
n. sandwich--------v. leggen, plaatsen of schuiven tussen, sandwich klaarmakensandwich1[ sænwidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————sandwich2〈 werkwoord〉1 klemmen ⇒ vastzetten, plaatsen♦voorbeelden:1 I'll sandwich her in between two other appointments • ik ontvang haar wel tussen twee andere afspraken door -
2 I'll sandwich her in between two other appointments
I'll sandwich her in between two other appointmentsEnglish-Dutch dictionary > I'll sandwich her in between two other appointments
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский